Paddenstoelen in het bos
Paddenstoelen
Paddenstoelen zijn de vruchtlichamen van schimmels (zwammen). De paddenstoel heeft als functie om sporen te verspreiden en zo aan de voortplanting bij te dragen.
Minuscuul kleine zaadjes die gemakkelijk worden meegenomen door de wind, het water of met behulp van dieren. Bij bekende paddenstoelen, zoals de vliegenzwam,
bevinden de sporen zich tussen de lamellen onder de hoed.
Paddenstoelen vormen maar een klein deel van de schimmel, waarvan het grootste deel zich onder de grond bevindt in de vorm van schimmeldraden (hyfen).
Elk bostype kent een eigen schimmelflora: in beukenbossen komen daardoor andere soorten paddenstoelen voor dan in eikenbossen en dennenbossen.
Functie van schimmels
Schimmels vormen een onmisbare schakel in de voedselkringloop in de bodem doordat ze organisch materiaal (bladeren, plantenresten, uitwerpselen) afbreken
en zo voedingsstoffen hieruit beschikbaar maken voor de plant en andere organismen. Veel schimmels leven in mutualistische symbiose met planten in de vorm van een mycorrhiza, door bijvoorbeeld voor bomen mineralen te absorberen en in ruil daarvoor suikers
terug te krijgen voor hun eigen voeding. Op deze wijze verhogen schimmels de biodiversiteit, omdat de planten kunnen overleven in moeilijkere omstandigheden.
Paddenstoelen als zwavelkopjes, inktzwammen, oesterzwammen en elfenbankjes voeden zich met afstervend hout. Het gewoon meniezwammetje, dat vooral op dode takken voorkomt,
kan ook op levend hout groeien. Ook de echte honingzwam groeit op zowel levend als afgestorven hout en wortels in loofbossen.